Nu wil ik een liedeke zingen

Aan de slag

Oud Nederlands volkslied

De vier strofen van Nu wil ik een liedeken zingen worden één voor één volledig zoals het oud Nederlands volkslied weergegeven. De eerste strofe start unisono over de drie partijen (‘Nu wil ik een liedeken zingen,’) en loopt verder in de tenor (‘daar mede de liefste toebringen’) waarna de bariton strofe één afsluit (‘een kroesje fijn met wijn’). Gelijktijdig met de laatste twee woorden van strofe 1 zet de bas strofe 2 in (‘Dat kroesje is ledig gedronken’) die de bariton vervolledigt (‘het zal er weer worden geschonken voor u, lief rein certein’). Een korte herhaling van de laatste woorden sluiten de tweede strofe af. De derde strofe volgt op pagina 2, maar niet meteen. De strofe wordt fugatisch ingezet door de tenor, gevolgd door de bariton, gevolgd door de bas. Het is de bas die de derde strofe effectief, zoals het oud Nederlands volkslied, inzet en volledig uitzingt, deze keer in de kwint: van sol groot naar re groot (‘Hou daar schoon liefke in deugden ontvangt er dat kroesje met vreugden van uwen knecht oprecht.’). In de vierde strofe, die terug in sol groot staat, refereert Van Eyndhoven terug naar het begin van de compositie, hij start unisono (‘Prinsesje laat liefde mij blijken,’) en laat de bariton de vierde strofe vervolledigen (‘zo zal ik u niet bezwijken schoon edel vrouw, op trouw.’). Ook hier worden de laatste woorden, zoals in strofe 2, herhaald om het einde van de compositie te bevestigen.

Een eenvoudig begin

Vaak zingen koren moeilijke arrangementen en composities met uitgebreide akkoorden en verschillende partijen. Wanneer men dan éénstemmig moet zingen is het merkwaardig hoe moeilijk dat is. Koren vergeten dat zingen ook éénstemmig zingen is, naast meerstemmig zingen. Van Eyndhoven past deze compositietechniek toe waardoor de compositie eenvoudig lijkt, maar toch enige voorbereiding vraagt. Het is zeer gunstig om de repetitie te starten met een unisono opwarming die later kan uitgebreid worden naar een simpele meerstemmigheid. Je kan de eerste twee maten van de compositie nemen en die op vocalen laten zingen. Let erop dat de juiste intervallen geïntoneerd worden en dat de balans goed zit. Er mogen geen stemmen bovenuit klinken en de zangers moeten naar elkaar luisteren om samen de juiste melodie te kunnen zingen. Probeer enkele vocalen uit en luister naar een mooie uitspraak: ook al is het maar één vocaal, het is belangrijk dat elke man dezelfde ‘a’ of ‘i’ zingt. Wanneer de eerste twee maten gekend zijn, kan je het vervolg van de melodie eraan breien. Die vind je in de volgende twee maten in de tenor. Laat deze passage toch even achterwege en neem de vierde strofe die je terug vindt in maten 22-23. Daar start de strofe ook unisono zoals in het begin, maar gevolgd door de melodie in de bariton en een simpele harmonie in de tenor en bas. Deze passage kan je beter gebruiken als tweede element in de opwarming. Je kan dit stukje immers gemakkelijk uit het geheugen aanleren en tegelijkertijd een eenvoudige meerstemmige opwarming creëren die later herkenbaar zal worden wanneer de koorleden de partituur erbij nemen. Leer eerst het tweede deel van de melodie unisono aan op vocalen in de hele koorgroep. Wanneer dat vlot en correct gezongen wordt, kan je de andere partijen toevoegen. Let erop dat de tenor en bas hun noot stijgend blijven denken, anders bestaat de kans dat de energie wegvalt in de simpele aangehouden noot en dat die gaat dalen in toonkwaliteit en toonhoogte.

De tekst

Als het koor een viertal maten uit Nu wil ik een liedeken zingen onder de knie heeft, kan je hen vragen om de partituur op deze plaats te nemen. Zet er de tekst op en tracht het tot het einde door te zingen. (= vanaf de optel van maat 22 tot het einde) Meteen komt het koor ook in contact met een andere compositietechniek die Carl Van Eyndhoven toepast: het fugatisch of polyfoon schrijven. Elke partij zet apart in en komt pas in het laatste akkoord weer samen. Hecht belang aan deze passage want het is belangrijk dat elke partij zijn melodie en tekstuitspraak correct behandelt. Bijna nergens valt de tekst samen, maar de woorden zijn wel gelijkend (trouw-vrouw) en vragen een mooie duidelijke uitspraak. Werk daar dan ook aan. Zorg ervoor dat de ‘sch’ en de ‘ou’ bij iedereen correct klinkt en denk eraan om de laatste ‘e’ van ‘edel’ iets helderder te maken (zoals het Duits), waardoor onze doffe Nederlandse uitspraak de intonatie niet kan belemmeren. Wanneer het einde behandeld is, oefen je een ander fragment in in dezelfde compositietechniek, vb. bovenaan pagina 2, de optel naar maat 14. Hier zet ook elke stem na elkaar in om enkele maten later homofoon verder te gaan. Het is dan ook belangrijk dat de zangers het tempo goed aanvoelen en volgen waardoor ze effectief samen en gelijk kunnen verder gaan. Wijs op de melodie die verspringt van partij naar partij. Misschien kan de twee laatste strofen eens zingen, waarbij alleen de stem met de melodie zingt en de rest zwijgt. Zo weten de zangers waar de melodie zit en wanneer ze zelf de melodie voluit mogen zingen. Wanneer de laatste pagina van de compositie gekend is, kan je erop wijzen dat niet alles luid hoeft te klinken. Van Eyndhoven brengt dynamische tekens aan en die moeten gerespecteerd worden. De vierde strofe moet veel intiemer gezongen worden dan de derde strofe. De derde strofe is opbouwend in dynamiek.

Eindigen met deel 1

Als laatste kan je eindigen met de eerste pagina waar de eerste twee strofen worden gezongen. Je kan hier eerst de melodie unisono laten zingen en vervolgens door die partijen die ze effectief hebben. Werk vervolgens strofe per strofe en voeg de overige partijen toe. Let erop dat de melodie steeds net dat tikkeltje meer aandacht krijgt dan de andere partijen. Uiteraard moeten wel alle stemmen kwaliteitsvol blijven zingen! Blijf ernaar luisteren en blijf er opmerkingen over geven wanneer iets niet naar je zin wordt gezongen. Het is perfect mogelijk om dit werk op één repetitie aan te leren. Vraag de koorleden regelmatig om recht te staan en een passage die net geleerd is te zingen. Dat houdt hen wakker en alert. Op het einde van een repetitie kan je het hele werk doorzingen.

De maatslag

Als dirigent is het belangrijk om het juiste teken te geven aan de koorleden, alles moet in goede banen geleid worden. Alles begint bij een juiste maatslag. Carl Van Eyndhoven geeft zelf aan in de partituur welke opvatting hij wil bij een maat waar 6 kwartnoten in zitten. Hij vraagt de maat onder te verdelen in 3 + 3 kwartnoten. Echter, als je enkele maten op die manier hebt gedirigeerd zal je merken dat dit soms tegen het woord in gaat, kijk maar naar maat 5 en maat 10-12. Toch moet je hier de opvatting van 3 + 3 blijven behouden want die zorgt ervoor dat die maten een tegendraads gevoel creëren, in muzikale termen noemt met dat een hemiool, waardoor het woord en de melodie iets krachtiger worden. Enkel op het einde van het werk (maat 27-28) zou ik naar een 2 + 2 + 2 opvatting gaan. Anders wordt het einde onduidelijk, zeker wanneer je een kleine vertraging wil aangeven. Bovendien zorgt de omschakeling naar 2 + 2 + 2 voor een bevestiging van de woorden en het einde.

Deel deze pagina

Reageer op deze partituur

Login of registreer om te kunnen reageren