Onvermogen

Tabs

Aan de slag

De compositie Onvermogen van Thomas Geudens op tekst van Nicolaas Beets is een mooi werkje voor dameskoor. Hoewel het in zijn geheel geen overmatig gecompliceerd dingetje lijkt, zitten er toch enkele addertjes onder het gras die van de koorleider voldoende voorbereiding en een oplettende, nauwkeurige aanpak vragen.

Harmonieën en sprongen

Het werk werd geschreven in een frisse, hedendaagse toontaal. Veel koren zijn daar echter nog niet zo vertrouwd mee. Dat impliceert dat het voorbereiden en aanleren van de muziek wel wat voeten in de aarde kunnen hebben. Maar laat je vooral niet afschrikken. Het resultaat, na het leerproces, mag er zeker zijn en intussen heeft het koor heel wat nuttige ervaring opgedaan. Wanneer het repetitieproces aanvat, is het beter om tijdens de opwarming reeds enkele oefeningen in te bouwen op sprongen, van kleine secunde naar octaaf en mogelijk zelfs hoger. Het loepzuiver houden van die intervallen is zeer belangrijk voor dit werk en zal het repetitieproces (en het eindresultaat) in grote mate gunstig beïnvloeden. De moeilijkste plaats in het hele werk is maat 32 in de sopraanpartij. Het is belangrijk om die sprong voldoende vaak te oefenen met het koor en vooral om de sopranen genoeg tijd te geven om alle verschillende acties die in deze ene overgang zitten, juist uit te voeren. Niet alleen de sprong van méér dan een octaaf (en meteen daarop de grote septiem naar maat 33), maar ook het overschakelen van forte naar piano, en de aanpassing in het zangregister. Andere zéér moeilijke sprongen zitten in maat 1 (alt: la-do#-si), maat 10 (sopraan 2: re#-fa#- do#-re) en maten 35-36 (juistheid in alt controleren: sol#-mido#- la). Verder zijn er verschillende plaatsen waar de sprong door de harmonie bemoeilijkt wordt, bijvoorbeeld in maat 10. Die samenklanken worden er best op voorhand uitgehaald.

Tekst

Vanaf het moment dat er aan/met tekst gewerkt wordt, is het belangrijk dat de koorleden het oorspronkelijk gedicht leren kennen. De dirigent kan de tekst met gevoel voordragen: dat vergroot de appreciatie van de koorleden. Hoewel de beklemtoonde lettergrepen bijna altijd op de juiste plaats staan, zijn er ook enkele plaatsen (voornamelijk naar het einde toe), waar dat niet helemaal het geval is. Maat 21 kan bijvoorbeeld niet in een strak 4/4-gevoel uitgevoerd worden, dat zou namelijk voor een vals woordaccent zorgen op de laatste lettergreep van ‘schone’. Die maat bestaat dus uit drie groepjes van achtsten: 2+3+3. Dat is ook het geval in maat 23. Maten 25, 27 en 29 werken volgens een gelijkaardig systeem: hier is de maat 3/4 niet opgebouwd uit 2+2+2 (achtsten), maar 3+3 (zoals de maat 6/8). De maten ertussen (26 en 28) staan wél duidelijk in 3/4 (2+2+2 achtsten). Let er ten slotte in de voorlaatste maat voor op dat ‘springen’ geen vals accent op de laatste lettergreep krijgt, door het woord in een kleine decrescendo te zingen. Zorg er ook voor dat de doffe e niet te dof wordt gemaakt, maar die regel geldt eigenlijk voor de hele compositie.

Kortom

Dit werkje aanleren neemt tijd in beslag, maar dat kan een heel boeiende ervaring voor het koor zijn waarvan de koristen veel kunnen bijleren.

Koen Vits

 

Deel deze pagina

Reageer op deze partituur

Login of registreer om te kunnen reageren