Pierre De la Rue

1450
1518

Biografie

Leven

Over de jeugd en opleiding van De la Rue werden geen gegevens teruggevonden. Zijn vader is wellicht als trompettist verbonden aan het Bourgondische hof. Hij wordt voor het eerst vermeld als volwassen tenor in Sint-Goedele in Brussel van 1469 tot 1470. Hij ging vervolgens naar de Sint-Jacobskerk in Gent (tot 1472) en Onze-Lieve-Vrouwekerk in Nieuwpoort, waar hij vertrok in 1477. Mogelijk maakte Pierre de la Rue deel uit van het koor aan het Bourgondische hof van 1477 tot 1485. De Illustere Lieve Vrouwe Broederschap, waartoe ook de schilder Hieronymus Bosch behoorde, bezoldigde hem voor de periode van juni 1489 tot maart 1492 voor bewezen muzikale diensten. Daar wordt hij ook voor het eerst in een document vermeld als tenor aan de kathedraal van ‘s Hertogenbosch. Op 17 november 1492 ging hij in dienst bij de Habsburg-Bourgondische hofkapel van Maximiliaan I, keizer van het Heilige Roomse Rijk, waar hij de functie van ‘Cantor Romanorum regis’ had. Vervolgens diende hij ook de kinderen van de keizer: Filips de Schone en Margaretha van Oostenrijk en later zijn kleinzoon, Karel V. Na een kwart eeuw dienst trok De la Rue zich in 1516 terug in Kortrijk waar hij later stierf. 

Componist

De la Rue schreef 31 missen, 23 motetten, Magnificats, zettingen van de Lamentaties en chansons. Hij toonde in het algemeen een grotere verscheidenheid dan de meeste andere componisten van zijn generatie, met als mogelijke uitzondering Josquin Desprez. Sommige wetenschappers hebben gesuggereerd dat hij enkel muziek componeerde gedurende de laatste twintig jaar van zijn leven, toen hij in keizerlijke dienst stond. Het is evenwel moeilijk gebleken zijn werken nauwkeurig te dateren. Meestal vertonen ze de stilistische eigenschappen die gangbaar waren voor muziek omstreeks 1500. De la Rue’s werken vertonen ook  meer stilistische overeenkomsten met die van Desprez dan bij enig ander componist uit die tijd het geval is waardoor verwarring ontstond bij de toeschrijving van werken waarvan het auteurschap niet vaststond.

Requiem voor Filips de Schone

Op 25 september 1506 overleed de Habsburgse Bourgondische aartshertog Filips de Schone onverwachts en op mysterieuze wijze in Burgos. Er circuleerden geruchten over vergiftiging. Filips’ echtgenote, Johanna van Castilië, wilde het lijk tot in Granada vervoeren, een tocht van honderden kilometers waarbij ze werd gevolgd door een aantal zangers van de Bourgondische hofkapel, waartoe ook Pierre de la Rue behoorde. Waarschijnlijk heeft de la Rue zijn Requiem onderweg geschreven om Johanna te troosten. Een jaar later, op 19 juli 1507, werd in Mechelen een plechtige begrafenisceremonie gehouden ter ere van Filips (terwijl zijn lichaam zich nog in Spanje bevond). Waarschijnlijk werd daar het Requiem gezongen. Het werkt klinkt sonoor met opvallende kleur- en ambituscontrasten en hoge en net hele lage passages. In 1519 werd het werk ook opgevoerd ter nagedachtenis van Filips’ vader, keizer Maximiliaan. Het geldt samen met dat van Dufay en Ockeghem als één van de vroegste polyfone requiems.

Koorwerken (selectie)

  • Mijn hert altijt heeft verlanghen, vierstemmig, beluister het hier.
  • Missa pro defunctis (1506), vierstemmig, beluister het hier.
  • O salutaris hostia, vierstemmig, beluister het hier.
Deel deze pagina