Ego sum vitis vera

Tabs

Aan de slag

Ego sum vitis vera (Ik ben de ware wijnstok) is een communiezang. De mooie tekst inspireerde de componiste tot een compositie met een drive én een verhaallijn via een spel tussen mannen- en vrouwenkoor, omringd door vloeiende en natuurlijke lijnen en opbouwende klankaura's. Ritmisch is dit geen gemakkelijk werkje, maar eens de notenleer doorsparteld zijn de vruchten des te zoeter.

Tekst

De tekst is afkomstig uit Joh. 15,5 en betekent: Ik ben de wijnstok, jij de ranken. Wie in Mij blijft, zoals Ik in hem, die draagt veel vrucht.

Jezus vergelijkt God met een beeld uit het dagelijks leven (parabel). De mens moet leven in verbondenheid met God en medemens. De rank moet verbonden blijven met de wijnstok. Wie onafhankelijk leeft (van God en medemens) mist veel. Wie verbonden leeft wordt gevoed met inspiratie en levenskracht.

Structuur

De structuur van het werkje wordt volledig gestuurd door de tekst:

m. 1-5: inleiding

m. 6-42: ego sum vitis vera et vos palmites

m. 43-66: qui manet in me, et ego in eo, hic fert fructum multum

m. 67-86: coda

Na een korte rustige inleiding met een trage expressieve melodie bij de sopranen begeleid door een eerder monotone altpartij start vanaf maat 6 een zeer ritmisch en stuwend gedeelte dat quasi onafgebroken volgehouden wordt tot het einde. Een rustpunt vinden we in maat 42, 43 en 65, 66 als overgang van het ene naar het andere deel.   

De tenoren starten in maat 6 met een kernachtig heel geritmeerd hoofdmotief (ego sum vitis vera) dat tot maat 30 als rode draad doorheen het eerste deel loopt. Dat hoofdmotief wordt omringd door eerder langere melodielijnen (soms over de rusten heen) en door een volgehouden pedaalnoot (bassen – sopranen – bassen). Die pedaalnoot vormt doorheen de verschillende maatwisselingen de ritmische basis van het stuk (quasi metronoom). Het hoofdmotief komt soms gevarieerd voor (bijv. maat 12, 20) en wordt in een stijgende progressie naar maat 30 gezongen als aanloop naar het dynamische hoogtepunt in maat 33.  Vanaf maat 35 wordt het ritmisch rustiger, in een verbredend karakter ondersteund door een diminuendodynamiek om even volledig tot rust te komen in maat 42 en 43. 

Vanuit die zachte dynamiek in een enge tessituur (sopraan - alt) borrelt het tweede deel op via eerst het dameskoor en daarna het herenkoor om dan de ‘vele vruchten’ (fructum multum) uit te zingen in een opengaande waaier van bassen tot sopranen in een steeds luider wordende dynamiek. Een statisch alleluia (als bevestiging) vormt de brug naar het codadeel.   

In dat deel verwijst de componiste naar het eerste deel met gebruik van hoofdmotief, pedaalnoot (nu niet meer als ritmische impuls aangebracht maar als lange noot op er steeds veranderende klinker) en lange legato-lijnen. Het koorwerk eindigt in een ‘fade-out all niente’ om zo het eeuwigdurende van de tekstbetekenis (statement) te symboliseren. Doorheen het hele koorwerk loopt de verhaallijn evenwichtig doorheen dameskoor naar herenkoor. 

Aandachtspunten

Ritmische precisie is enorm belangrijk om het koorwerk zijn juiste drive te geven. Vermits het koorwerk ritmisch niet eenvoudig is, zal je in eerste instantie veel aandacht moeten besteden aan het notenbeeld. De verschillende maatwisselingen moeten natuurlijk overkomen en niet gekunsteld. Een scherpe uitspraak van de medeklinkers (zowel in de korte kernachtige ritmische motieven als in de langere bogen) zal zeker bijdragen. 

De dynamische aanwijzingen zijn zeer gedetailleerd en dienen zorgvuldig uitgevoerd te worden. Ook de vocale effecten verdienen de nodige aandacht: cantando- parlando (tenor maat 24 – 30) – glissando (maat 49, 51)

Naar intonatie toe kan je de liggende pedaalnoot steeds als referentie nemen, als een ‘stemvork’ doorheen het werk.  

Kortom...

… een brok bruisende koormuziek. Een uitdaging voor koren die ritmisch goed in hun vel zitten. 

 

Deel deze pagina

Reageer op deze partituur

Login of registreer om te kunnen reageren